Een aanslag in Oslo en arrestaties in Istanboel. Pride is anno juni 2022 nog steeds niet vanzelfsprekend. Het lijkt er zelfs op dat de acceptatie van LHBTI’ers achteruit gaat. Het terugdraaien van het recht op abortus in de VS vond plaats in dezelfde week als de aanvallen op Pride in Oslo en Istanboel en ging gepaard met de aankondiging dat het ‘homohuwelijk’ de volgende stap was. Ook in Nederland zien we steeds meer openlijke LHBTI-haat. Van ‘voetbalsupporters’ die een roze supportersvereniging aanvallen en LHBTI’ers de gaskamer in wensen, via de IND die nog steeds vindt dat asielzoekers niet ‘gay genoeg’ zijn volgens Westerse standaarden, tot reformatorische scholen die leerlingen verplichten een anti-LHBTI verklaring te tekenen: openlijke anti-LHBTI standpunten zijn weer mainstream geworden. Pride is dus nog steeds, meer dan ooit, een noodzaak. Maar waar komt die ‘Pride’ eigenlijk vandaan?
De Stonewall Inn begon in 1930 als een tearoom in New York. De naam was strategisch gekozen en verwees naar de eerste lesbische autobiografie, ‘The Stone Wall’, die datzelfde jaar onder het pseudoniem Mary Casal was gepubliceerd. Sinds de opening was het LHBTI-karakter echter langzaam vervaagd. De bar op Christopher Street had zelfs een tijd als heteroseksuele trouwlocatie gediend. Tot de maffia in 1966 besloot er (opnieuw) een echte homobar van te maken.
‘Fat Tony’ Lauria van de New Yorkse ‘Genovese’-misdaadfamilie, zag in de Stonewall een goede investering. De LHBTI-gemeenschap kon destijds door de strenge regels tegen onzedelijk gedrag maar op weinig plekken terecht – de meeste cafés weigerden LHBTI’ers omdat ze vreesden voor hun drankvergunning. Er zou dus wel eens een grote klandizie voor zo’n café kunnen zijn, die ook nog bereid was meer voor een drankje te betalen dan elders, dacht Lauria. Met een uiterst minimale investering kon een maximale winst worden behaald.
Het lokale politiedistrict werd voor een dikke duizend dollar per maand omgekocht zodat het aantal invallen, ondanks de stevige homofobie die onder de New Yorkse politie heerste, beperkt bleef. Bovendien werden in ruil voor dit smeergeld de politie-invallen vooraf aangekondigd. Als de politie al kwam, was dat vroeg op de avond, zodat de impact op de omzet zo minimaal mogelijk was. Agenten controleerde tijdens zo’n inval of de aanwezigen minimaal drie kledingstukken droegen die passend waren voor hun bij de geboorte bepaalde gender. Zo niet, dan werd de verdachte afgevoerd naar het bureau.
‘Fat Tony’ wist de felbegeerde drankvergunning te omzeilen door van de Stonewall Inn een besloten club te maken: je moest lid zijn om er te kunnen drinken. In de praktijk leidde dit tot een gastenboek waar de meest exotische verzonnen namen in prijkten. Desalniettemin werd drank wel degelijk in beslag genomen als er een inval plaatsvond. Dat leidde ertoe dat er, net als bij hedendaagse coffeeshops, altijd een geheime externe voorraad klaarstond.
Al deze wetteloosheid had uiteraard ook een keerzijde. Er was in de Stonewall Inn geen waterleiding en dus werden alle glazen gedurende de hele avond in dezelfde vieze bacteriesoep ‘gespoeld’. Naar verluid resulteerde dit in een uitbraak van hepatitis onder de klanten. Daarnaast was met brandveiligheid geen enkele rekening gehouden (er was zelfs geen nooduitgang), werd de drank sterk verdund en werden klanten die liever wilden dat hun bezoek aan de Stonewall Inn onopgemerkt bleef, door de maffia afgeperst.
Het publiek was zeer divers. Travestie was formeel niet toegestaan, maar sommige bezoekers omzeilden die regel door zich zodanig te kleden dat met maar een paar kleine ingrepen en het aanbrengen van wat make-up in de slecht verlichte toiletten het gewenste resultaat werd behaald. De voorste dansvloer werd vooral bevolkt door witte cisgender homomannen, van wie sommigen zelfs lid waren van de in 1950 opgerichte homobelangenorganisatie The Mattachine Society. Mensen van kleur, minderjarigen en sekswerkers waren meestal op de donkere, tweede dansvloer achterin te vinden.
In de vroege ochtend van 28 juni 1969 vond opnieuw een inval plaats. Deze controle was echter onaangekondigd en vond plaats om 1.20 uur in de ochtend, toen de bar gevuld was met zo’n tweehonderd klanten, die onder andere bijeen waren gekomen om het overlijden te herdenken van Judy Garland, het homo-icoon dat Dorothy had gespeeld in The Wizard of Oz (1939). Gays werden in de VS sindsdien ook wel aangeduid als ‘friends of Dorothy’ naar de vrijgezelle mannelijke metgezellen van het meisje met de rode slippers.
De actie op 28 juni werd uitgevoerd door de zedenpolitie, die, in tegenstelling tot de lokale dienders, niet afgekocht was. Hoe de rellen die ochtend precies begonnen is niet helemaal duidelijk, hoewel velen later claimden de eerste steen geworpen te hebben, zelfs als ze aantoonbaar niet aanwezig waren. De meeste ooggetuigen wezen echter op een ‘mannelijke lesbienne’ die niet zonder slag of stoot in een politiebusje verdween en de verzamelde menigte opriep in te grijpen. Daarop sloeg de vlam in de pan.
De rellen hielden verschillende dagen aan en vormden een katalysator voor een nieuw soort, militantere, homorechtenorganisaties. Ze werden een jaar later herdacht met in feite de eerste Pride-mars: de Christopher Street Liberation Day. Tot op de dag van vandaag wordt juni gezien als Pride-maand en vinden overal ter wereld Pride-bijeenkomsten plaats ter nagedachtenis aan de Stonewall-opstand.
Greenwich Village, waar Christopher Street zich bevindt, vormt nog steeds het hart van de LHBTI-gemeenschap in New York.
De wijk kent een lange geschiedenis waarin buitenbeentjes de hoofdrol spelen. In ieder geval vanaf de jaren veertig van de zeventiende eeuw woonde de Zwarte bevolking van Nieuw-Nederland in een hechte gemeenschap op een moerassig stuk land ten Noorden van Nieuw-Amsterdam, waar sinds 1629 tabak verbouwd werd. In 1643 en 1644 dienden elf slaafgemaakten bij de West-Indische Compagnie (WIC) petities in waarin ze om hun vrijheid verzochten. Die werd hen, als dank voor hun vele jaren ‘trouwe dienst’, ook gedeeltelijk gegeven. Samen met hun gezinnen mochten ze zich vestigen in ‘Noortwyck’. In ruil voor deze ‘vrijheid’ moesten ze de WIC wel een jaarlijkse gage betalen en zich beschikbaar stellen als hun diensten verlangd werd. In de jaren zeventig van de zeventiende eeuw werd een deel van Noortwyck opgekocht door de Doesburgse Gillis Jansz de Mandeville, die het Greenwyck noemde naar een dorpje op ‘t Lange Eylandt (het huidige Long Island) waar hij gewoond had. De naam verwees naar de grove dennen waaruit grenenhout gewonnen werd. In het Engels verbasterde de naam van het dorp tot Greenwich Village.
In 1977 werd in Nederland de eerste herdenking van de Stonewall-rellen georganiseerd. Dit initiatief kreeg een meer Nederlands karakter toen de Roermondse bisschop Joannes Gijssen begin 1979 verklaarde dat ‘homofielen’ uitgesloten waren van het sacrament. Op de zaterdag tussen Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Paaszondag trokken ‘potten’ en ‘flikkers’ daarop naar Roermond om tegen de bisschop te demonstreren. De naam ‘Roze Zaterdag’ was geboren, bleef hangen en werd geadopteerd voor de dag waarop in Nederland de strijd voor gelijke rechten en tegen LHBTI-onderdrukking centraal staat.
De eerste Roze Zaterdagen vonden in Amsterdam plaats, maar al snel werd besloten ieder jaar een andere stad uit te kiezen. Niet iedereen was daarvan gediend. De eerste Roze Zaterdag buiten Amsterdam, in 1981 in Den Bosch, verliep rustig. Maar een jaar later leidde de demonstratie tot rellen en gewelddadige confrontaties met ‘nette burgers’ die zulke ‘viezigheid’ niet in hun stad wilden en dat ook luidkeels duidelijk maakten. De Roze Zaterdag van 1982 vond in Amersfoort plaats en daar kregen de demonstranten met fors geweld te maken. Ze werden ‘uitgejouwd, bedreigd, bespuugd en bekogeld met uien en eieren’ door jongeren uit de volkswijken Soesterkwartier en Kruiskamp. Enkele demonstranten belandden zelfs met zware verwondingen in het ziekenhuis. Taferelen die we nu vooral associëren met voormalige Oostbloklanden voltrokken zich dus niet al te lang geleden nog in de straten van een Nederlandse provinciestad. We zien dat nu als een rariteit maar in feite stonden de burgers van Amersfoort, zoals ik hiervoor heb betoogd, in een lange Hollandse traditie van het afkeuren van homoseksualiteit en afwijkend gedrag.
De acceptatie onder de bevolking verliep dus nog niet zo vlekkeloos, en ook op juridisch vlak was er nog reden tot zorg. Ondanks de afschaffing van artikel 248bis in 1971 stond in 1981 nog een Amsterdammer terecht wegens het cruisen bij een urinoir. De man zou het ‘tippelverbod’ genegeerd hebben, een juridische constructie die uiteraard nooit tegen flirtende heteroseksuele mannen in het geweer werd gebracht. Gelukkig volgde vrijspraak.
Keren we nu terug naar deze donkere tijden? Zover is het nog niet, maar: waakzaamheid is geboden. Vrijheid van Godsdienst is een schone zaak, maar we mogen niet accepteren dat het een excuus wordt om onze verworven rechten ter discussie te stellen. Om LHBTI’ers openlijk te beledigen en bedreigen. Daar moeten we een grenslijn trekken: mensenrechten staan niet open voor discussie en Godsdienst is geen vrijbrief voor haat.