27 January 2023
Sidney Smeets
Opinie

Homoseksualiteit en de holocaust

De Holocaust herdenking in de Duitse Bondsdag staat in 2023 in het teken van de vervolging van LHBTI’ers onder het nazi-regime. Over de exacte omvang van die vervolging is niet veel bekend maar dat ze heeft plaatsgevonden staat vast. In Nederland is slechts één slachtoffer van die vervolging officieel juridisch erkend.

Het ging allemaal razendsnel in de meidagen van 1940. Op 10 mei 1940 vielen Duitse troepen Nederland binnen. Vijf dagen later capituleerde Nederland en was de Duitse bezetting een feit. Al binnen zes maanden – en nog vóór de eerste anti-Joodse maatregelen – voerde de bezetter een speciale verordening tot bestrijding van ‘tegennatuurlijke ontucht’ in. 

De term was afkomstig uit paragraaf 175 van het Duitse wetboek van strafrecht. De oorspronkelijke tekst van dat Duitse anti-homo artikel was enkele jaren eerder, op 28 juni 1935, al door de nationaal socialisten aangescherpt. Niet geheel toevallig viel dat vrijwel exact samen met de eerste verjaardag van de zogenaamde ‘Nacht van de lange messen’.

Een jaar eerder, op 30 juni 1934 had de kersverse Duitse Rijkskanselier Adolf Hitler op die ‘nacht’ afgerekend met de door zijn eigen partij in het leven geroepen SA (Sturmabteilung), een paramilitaire tak van Hitler’s partij, de NSDAP. De SA opereerde als knokploeg en stond al sinds 1921 onder leiding van Ernst Röhm, een nazi van het eerste uur. Hoewel Röhms homoseksualiteit al ongeveer even lang bekend was, had Hitler dat steeds afgedaan als een privéaangelegenheid. Maar in 1934 werd Röhms geaardheid plots als excuus opgevoerd waarom hij, en met hem vele andere SA-kopstukken, het veld moest ruimen. In werkelijkheid was de SA Hitler vooral een blok aan het been geworden en dreigde ze zijn politieke ambities te hinderen.

Het waren trouwens niet alleen de nazi’s die een hekel hadden aan homoseksuelen. In antifascistische propaganda werd juist de vermeende homoseksualiteit, verwijfdheid en tegennatuurlijkheid van de nationaalsocialisten veelvuldig opgevoerd. Een bekende lastercampagne in dat verband was gericht tegen de 23-jarige Nederlandse communist Marinus van de Lubbe, die verantwoordelijk was voor de Rijksdagbrand in 1933. In een in zeventien talen vertaald pamflet (Bruinboek van de Hitler-terreur en de Rijksdagbrand) nam de Communistische Internationale ferm afstand van Van der Lubbe onder verwijzing naar diens vermeende homoseksualiteit: Van der Lubbe zou een schandknaap zijn geweest die door Ernst Röhm misbruikt was om de brand te stichten en zo de macht van de nationaalsocialisten te vergroten.

Beschuldigingen van homoseksualiteit waren dus in Duitsland maar ook daarbuiten een betrouwbaar middel om politieke tegenstanders verdacht te maken. Zowel de nazi’s als de communisten maakten daarvan gebruik.[

Als gevolg van de aangescherpte versie van paragraaf 175 was in Duitsland zelfs de geringste homoseksuele affectie reden voor strafvervolging. Het aantal vervolgingen van mannelijk homoseksuelen steeg na 1934 dan ook explosief. Wie werd veroordeeld kon afgevoerd worden naar een concentratiekamp. Daar werden gevangenen met merktekens op hun kleding van elkaar onderscheiden op basis van hun vergrijp. Homoseksuelen, biseksuelen en transgenders kregen in eerste instantie de cijfers ‘175’ of de letter ‘A’ (Arschficker) op hun uniform, later kwam er een systeem van gekleurde driehoeken. Rijksduitsers die voor overtreding van paragraaf 175 veroordeeld waren moesten een roze driehoek dragen. In de jaren ’70 beschreef Richard Plant in zijn analyse van de vervolging van homoseksuelen door de nazi’s, The Pink Triangle, dat tussen 1933 en 1945 tussen de 50.000 en 60.000 Duitse homoseksuelen in kampen waren beland. Andere auteurs hebben die cijfers later genuanceerd en spreken over zo’n 100.000 arrestaties, 50.000 veroordelingen en 15.000 homoseksuelen die in kampen belandden.[4]

Lesbiennes hoefden zich overigens minder zorgen te maken: de nazi’s meenden dat vrouwelijke homoseksualiteit een tijdelijke afwijking was die genezen kon worden. Vóór alles waren lesbiennes vrouwen die kinderen konden baren voor het Vaderland. 

Eind 1936 werd in Duitsland de Reichszentrale fur Homosexualitat und Abtreibung (Rijkscentrale voor homoseksualiteit en abortus) opgericht, waarmee nog maar eens duidelijk werd gemaakt dat het de nationaalsocialisten met de aanpak van homoseksualiteit ernst was. Homoseksualiteit bedreigde immers, net als abortus, het ‘Volk’. Homoseksuelen waren kortom staatsvijanden. Op 18 februari 1937 hield SS-leider Heinrich Himmler in het pittoreske Bad Tölz in een toespraak aan hoge SS-officieren voor dat er geen misverstand kon bestaan over de verwerpelijkheid van homoseksualiteit: 

Sommige homoseksuelen redeneren als volgt: ‘wat ik doe, maakt niemand wat uit, het is eenvoudigweg een privéaangelegenheid.’ Maar seksualiteit is niet langer een privéaangelegenheid wanneer het overleven van een volk ervan afhangt. Het is het verschil tussen wereldheerschappij en vernietiging.

[…] Het is van levensbelang om ons te realiseren dat als wij deze ziekte in Duitsland toestaan zonder dat wij in staat zijn om haar te bestrijden, Duitsland ten onder zal gaan. […] Het is van het grootste belang dat wij hen moeten uitroeien, niet uit wraak, maar uit noodzaak.

De nationaalsocialisten stonden dus als het ware in de startblokken om ook in Nederland homoseksualiteit aan te pakken. Op 31 juli 1940 kondigde Rijkscommissaris in de bezette Nederlandse gebieden Arthur Seyss-Inquart verordening 81/1940 af ‘ter bestrijding van tegennatuurlijke ontucht’. Daarmee werd ook in Nederland ieder homoseksueel gedrag strafbaar. Datzelfde gold nu overigens voor homoseksuele prostitutie. De verordening bestond uit zes artikelen, maar de belangrijkste boodschap stond ik het eerste lid van artikel 1: 

Een man, die met een anderen man ontucht pleegt of van hem ontuchtige handelingen duldt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren.

De gevolgen van de verordening ondervond de Groningse Tiemon Hofman in 1941. In de avond van 2 oktober ontmoette hij op de Herebrug adjunct-commies van het departement van Waterstaat Franciscus Helmer. Helmer was in Groningen voor zaken maar had de laatste trein terug naar Den Haag gemist. Dat klonk later aannemelijk: de Herebrug bevindt zich vlak bij het station en Helmer had een koffer bij zich. Hij zocht een slaapplaats en haalde Hofman over hem te helpen er een te vinden. Tijdens de wandeling raakten de twee in gesprek en al snel werd duidelijk dat ze allebei de herenliefde waren toegedaan. Na enig zoeken (veel hotels waren vol omdat er Duitsers gelogeerd waren) vond het duo plek in hotel Van der Woude aan de Vismarkt en huurde er via bardame Antonette Scheller een kamer. 

Omdat de jongen met Helmer mee naar boven ging, vertrouwde Scheller het zaakje echter niet en belde haar baas, die op dat moment in de bioscoop zat. Deze Gunster van der Woude snelde direct naar zijn hotel en trapte de afgesloten deur van de hotelkamer waar de heren verbleven in. Hij trof er Hofman en Helmer in gedeeltelijk ontkleedde toestand aan, sleurde de minnaars de kamer uit en schakelde de politie in. 

Het gevolg was dat beiden in het beklaagdenbankje belandden. Tijdens het onderzoek werd Hofman hardhandig aangepakt omdat de recherche via hem op het spoor wilde komen van andere homoseksuelen. Het hielp daarbij dat de jongen in het bezit was van een adresboekje waarin de speurders namen herkenden van andere ‘ruigpoten, smeerlappen en viezerikken’, zoals zij het noemden. Het bleek dat Hofman via een iets oudere schoolvriend een groepje homoseksuelen kende waar hij regelmatig mee optrok. Ze gingen naar de film, dronken koffie in een etablissement dat gerund werd door een andere homoseksueel en zwommen samen in het kanaal. Ze hadden zo nu en dan ook seks. 

Nu werden deze mannen stuk voor stuk op het politiebureau ontboden en moest Hofman ze identificeren. De rechercheurs vertelden hem met enig plezier dat hij twee van zijn vrienden niet in de line-up zou aantreffen. De 23-jarige handelsreiziger Willy Bakker, met wie hij een intieme verhouding had gehad, had zich in Delfzijl in zijn cel opgehangen. Hij was al eerder wegens overtreding van het Nederlandse anti-homo artikel 248bis Strafrecht veroordeeld en wist dus al wat hem te wachten stond. Een andere vriend, een kapper genaamd Leo, had toen ontdekking dreigde, zelfmoord gepleegd door de gaskraan open te zetten. 

Hofman had een derde vriend buiten beeld kunnen houden omdat zijn naam niet in het adresboekje stond. Dit was de 34-jarige Williy Niemeijer, die in het Groningse verzet zat en op 16 februari 1945 in het concentratiekamp Neuengamme geëxecuteerd zou worden. De vrienden die wel verschenen waren moest Hofman stuk voor stuk identificeren door hun naam te noemen, hetgeen hij ervoer als een diep verraad.[6]

De Groningse kinderrechter veroordeelde Hofman, die zonder advocaat of ouders was verschenen, op 28 januari 1942 vanwege zijn homoseksuele geaardheid, die als een gevaarlijke geestelijke afwijking werd gezien, tot de maatregel van terbeschikkingstelling aan de regering (TBR). Hoewel hij dus geen gevangenisstraf kreeg, werd hij wel onmiddellijk gevangengezet in het Groningse Huis van Bewaring aan de Hereweg.[Hij verbleef er zeven maanden in afwachting van zijn plaatsing in het Rijksopvoedingsgesticht De Kruisberg. Daar kwam hij op 28 augustus 1942 terecht. Pas tegen het einde van 1944 mocht Hofman wegens ernstige gezondheidsproblemen weer naar huis. De rest van zijn leven, en dus ook na de oorlog, zou de veroordeling hem blijven achtervolgen omdat ze stond vermeld op zijn ‘strafblad’.[

Verordening 81/1940 werd na de oorlog niet direct afgeschaft. De Nederlandse regering in ballingschap had al in 1944 een drietal lijsten laten opstellen van door de Duitse bezetter ingevoerde wetgeving.[Op de A-lijst waren wetten opgenomen die zo afkeurenswaardig waren dat ze geacht werden nooit te zijn ingevoerd. Op de B-lijst stonden wetten die buiten werking werden gesteld, maar tijdens de bezetting wel rechtskracht hadden gehad. Lijst C bevatte wetgeving die (voorlopig) van kracht bleef.

De politie zag wel voordelen in afschaffen van de verordening 81/1940, maar niet iedereen was het daarmee eens. De katholieke jurist en criminoloog Willem Pompe betoogde bijvoorbeeld dat alleen ‘strenge tucht’ de ‘zedelijke verwildering en tuchteloosheid’ die hij als de erfenis van de oorlog zag, kon bestrijden. Handel op de zwarte markt en het plegen van verzet hadden het overtreden van de regels en ongehoorzaamheid aan het gezag genormaliseerd. Na de bevrijding waren jonge vrouwen in de armen van de geallieerden gevallen en had zich een feeststemming van het land meester gemaakt. De ‘jeugd van tegenwoordig’ leek bandeloos te zijn opgegroeid en moest terug in het gareel. Traditionele gezagsgetrouwe gezinnen vormden immers de hoeksteen van de Nederlandse samenleving en dus was het hoogste tijd voor een zedelijkheidsoffensief. Een stevige aanpak van homoseksualiteit paste in dit wereldbeeld. Misschien moest juist wel steviger dan voor de oorlog tegen homoseksualiteit worden opgetreden. De verordening was op lijst B geplaatst en de daarop gebaseerde veroordelingen bleven in stand. Pas in 1948 werd ze formeel afgeschaft, maar het stigma bleef, zoals Hofman aan den lijve ondervond. Het Verenigd Koninkrijk pardonneerde slachtoffers van anti-homevervolging in 2017 middels de Alan Turing Law. Hun strafblad werd opgeschoond en ze kregen excuses. Tot gratie voor de slachtoffers van de verordening of het pas in 1971 afgeschafte artikel 248bis is het in Nederland echter tot op heden niet gekomen.

En Tiemon Hofman? Het duurde tot 1990 voor hij door de Pensioen- en Uitkeringsraad officieel erkend werd als het eerste – en tot nu toe enige – homoseksuele Nederlandse oorlogsslachtoffer.


[1]

Amstelplein 54 (26.10)

1096 BC Amsterdam

020 854 6340

info@smeetslaw.nl

LinkedIn